Willem Ouweneel schreef veel over Israël, maar heeft dat niet eerder geordend in één samenhangende ‘israëlologie’, waarin oorsprong, plaats, betekenis, karakter, doel en toekomst van het volk Israël beschreven wordt. Dat onderneemt hij in dit boek, als supplement op de twaalfdelige Evangelisch-Dogmatische Reeks van zijn hand. Het heeft het postuur van een handboek, biedt overzicht over tal van visies op dit brede terrein en wijst daarbij een eigen weg. Dr. Michael Mulder, verbonden aan het Centrum voor Israëlstudies, recenseert.
Geen vervangingsleer
De systematische bezinning op de blijvende plaats van Israël in Gods plan heeft lange tijd weinig aandacht gekregen in de christelijke theologie. Dat is mede te wijten aan het vervangingsdenken, waarbij de kerk de identiteit heeft aangenomen van het ware Israël van God. Ouweneels werk is een gepassioneerde bestrijding van dit supersessionisme. Het boek leest vlot, kent wel wat herhalingen, maar getuigt voortdurend van een brede belezenheid over al de onderwerpen die aan de orde komen: theologisch, exegetisch, historisch en politiek. Zelfs het huidige Joods-Palestijnse conflict wordt niet vermeden. Vanuit de Bijbel wil de auteur laten zien wat de juiste christelijke houding is ten opzichte van Israël, wat er nog te verwachten is, en hoe de visies van anderen, waaronder (vroeg)christelijke, Joodse en Palestijnse theologen, geëvalueerd dienen te worden.
Israël en het messiaans vrederijk
De belangrijkste stelling is dat Israël formeel het volk van God is gebleven en dat God zijn plan met dit volk in zijn eigen land zal vervullen. Dat zal gebeuren bij de komst van het messiaanse vrederijk. Heel de geschiedenis van Israël en alle beloften van God voor het Joodse volk zijn alleen te begrijpen als deze gezien worden als anticipatie op en verwijzing naar dat vrederijk.
Deze aardse verwachting leefde in de vroege kerk, maar toen de macht van de kerk toenam in het Romeinse Rijk, werd het Koninkrijk van God steeds meer in het heden getrokken en daarom sterker vergeestelijkt. Zo werd de kerk het geestelijke Israël. Dit supersessionisme werd naar Ouweneels overtuiging bovendien gestimuleerd door het anti-judaïsme en later antisemitisme, dat al in de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis opkwam.
De studie gaat er niet aan voorbij, dat Israël tegenwoordig wel een prominentere plaats krijgt in de theologische bezinning. De Christelijke Dogmatiek van Van den Brink en Van der Kooi wordt als voorbeeld genoemd. Zij pleiten voor een visie op het land Israël op basis van Gods blijvende verbondstrouw. Toch gaat Ouweneel in zijn bespreking van de huidige problematiek in het land Israël hierop niet meer expliciet in.
Het gereformeerd paradigma
Dat heeft te maken met de sterk polemische insteek die het boek kiest. Ten eerste is het een bestrijding van het supersessionisme, waarvan Ouweneel zich overigens en passant afvraagt of het daarbij niet om een achterhoedegevecht gaat, gezien de veel positievere waardering van Gods verbond met Israël in de huidige theologie ( 113). Maar tegelijk blijft Ouweneel strijden tegen een gereformeerd paradigma, dat volgens hem alleen maar kán uitlopen op deze vervangingstheologie (144). Dat paradigma vat hij samen als ‘verbondsuniversalisme’, dat hij ook elders heeft bestreden.
Deze dubbele polemiek werkt in het hele boek door. Enerzijds wordt ingezet op de ontkrachting van het vervangingsdenken, waarvan de argumentatie wordt geanalyseerd en weerlegd, vooral op basis van een grondige exegese van diverse passages; anderzijds is er niet veel ruimte om hén aan het woord te laten die wél uitgaan van het verbond in de visie op het Israël van vandaag, maar zich tegelijk zelf ook keren tegen dat vervangingsdenken. Ik zie mijzelf bij het eerste front naast Ouweneel staan, maar wordt in zijn tweede front tegenover hem geplaatst. Ouweneel laat zijn hart zien, als hij aangeeft te hopen dat hij zich beter heeft ingeleefd in de visies van degenen die hij bestrijdt, dan zij hebben gedaan met zijn eigen visie. Helaas constateer ik dat de gereformeerde verbondsopvatting zodanig wordt weergegeven, dat ik het meest essentiële (m.b.t. Israël) daarin mis: de blijvende betekenis van Israël op basis van de verbondsbelofte van God voor zijn volk.
Hoe concreet is dat ‘Israël van God’?
De titel van de studie is een verwijzing naar het slot van Paulus’ brief aan de Galaten. Daarmee begint en eindigt het boek. Maar wat is nu dat ‘Israël van God’? Volgens Ouweneel is dat de rest van Israël die zich bekeert en gelooft in Jezus. Deze gelovige rest is het ware Israël ( 632). Zo lijkt het ware Israël van God dus toch afhankelijk te zijn van een menselijke keuze, en niet in de eerste plaats van de barmhartigheid en blijvende trouw van God.
Ouweneel verwijt sommige gereformeerde theologen dat men weliswaar spreekt over een ingelijfd worden in Israël, maar dat daarbij in concreto weinig van echte verbondenheid met de Joodse identiteit overblijft. Het is een verminkt Israël, waarin men zich ingelijfd weet, zo stelt hij. Dat is een relevante en terechte vraag: wat blijft er metterdaad over van de concrete verbondenheid met Israël als volk vandaag?
Toch kwam bij mij dezelfde vraag boven bij het lezen van zijn eigen studie. Het gaat over Israël, maar hoe functioneert de levende stem van Israël daarin? Is er een blijvende toewending van God naar dit volk op dit moment?
Een wringende begripsdefiniëring
Op dat punt wringt er iets in de benadering van dit boek. Formeel is en blijft Israël ‘naar waarheid’ Gods volk, maar momenteel is het ‘tijdelijk terzijde gesteld’ in het plan van God vanwege hun ongehoorzaamheid. God heeft nog wel een bemoeienis met Israël, maar in feite is Israël op dit moment tijdelijk niet meer Gods volk. Pas wanneer zij zich werkelijk zullen verootmoedigen zal de scheidbrief die God zijn volk kennelijk gegeven heeft, worden ingetrokken. De Bijbel laat zien dat dit zál gebeuren, op het moment dat het messiaanse vrederijk aanbreekt. Alleen vanuit dat perspectief kan men ook vandaag spreken over het Israël van God.
Datzelfde is dan te zeggen over de belofte van het land voor Israël. Ouweneel legt er veel nadruk op dat die belofte niet vergeestelijkt dient te worden, zodat deze in feite niets concreets meer te zeggen heeft. Toch kan hij over het land Israël vandaag niet veel meer aangeven, dan dat de landbelofte voor Israël in vervulling zál gaan. Dat kan echter alleen als er een echte verandering bij het Joodse volk komt. ‘Daarvan is bij veel Israëli’s nog weinig te merken’ stelt hij (96).
Uitwerkingen van een christelijke israëlologie
Kunnen zulke algemene opmerkingen over het Joodse volk en wat hun houding zou moeten zijn voor de vervulling van Gods beloften niet een uitwerking hebben, die tegengesteld is aan wat het boek beoogt, vraag ik mij af. En biedt deze bestrijding van het supersessionisme voldoende tegenwicht tegen de gedachte dat Israël vandaag passé zou zijn en er dus geen gesprek met Israël kan zijn over het samen leven met God en het verstaan van zijn stem vandaag? Ouweneel schrijft veel goeds over de Joodse traditie, maar hoe relevant is de wijze waarop Israël zichzelf verstaat in het licht van de Schriften? Binnen het gegeven theologische kader kan dat volk, dat op een zijspoor gezet is, vooralsnog geen stem van betekenis vormen in de christelijke ‘israëlologie’. Dat lijkt mij het ernstigste bezwaar tegen dit ontwerp.
Wellicht kan een positievere verwerking van de gereleveerde suggestie van Gods blijvende toewending naar Israël op grond van zijn verbondstrouw op dit punt toch verder helpen, ook in de ontwikkeling van een christelijke visie op het land. Dat resulteert misschien in minder zekerheid over hoe een en ander zich zal ontwikkelen, maar kan dat niet in lijn zijn met de reden waarom Paulus hierover bleef spreken als een mysterion?
Het Israël van God. Ontwerp van een Israëltheologie. Dr. Willem J. Ouweneel, Gideon Hoornaar 2019, 768 blz., €49,95
Klik op de afbeelding van het boek om naar de site van de uitgever te gaan en het boek te bestellen.
コメント