top of page
Foto van schrijverRedactie Inspirare

Spiegel & spanningsbron

Eind vorig jaar verscheen een boek dat de opinievorming in reformatorische kerken over de evangelische beweging en de charismatische vernieuwing in kaart bracht. Teun van der Leer, docent aan het Baptistenseminarie, schreef er een recensie over.


In de periode dat ds. J.M.D. de Heer werkzaam was als journalist bij het Reformatorisch Dagblad (1996-2001), was zijn voornaamste aandachtsgebied de evangelische beweging. Uit die periode dateert waarschijnlijk zijn interesse in de verhouding tussen reformatorische kerken en de evangelische beweging, al zal hij er ook nu in zijn dagelijks werk nog mee te maken hebben; sinds 2004 is hij predikant van de Gereformeerde Gemeente te Middelburg. In 2009 publiceerde hij het boek ‘De evangelische beweging’ en in 2010 schreef hij het hoofdstuk ‘Evangelische invloeden in reformatorische kerken’ in de bundel ‘Evangelisch en reformatorisch: een wereld van verschil?’. In beide publicaties is duidelijk dat hij weinig van die invloed moet hebben en deze schadelijk acht voor de reformatorische kerken. En nu is er dit vuistdikke proefschrift.


Gebrek aan koekoek éénzang

In Spiegel & Spanningsbron maakt De Heer nu (terecht denk ik) onderscheid tussen evangelische beweging en charismatische vernieuwing en geeft hij, na een historische inleiding, een gedocumenteerd overzicht van de opinievorming m.b.t. deze bewegingen in achtereenvolgens hervormd-gereformeerde kring (waarbinnen de nu Hersteld Hervormde opinieleiders P. de Vries en W. van Vlastuin ook uitgebreid langskomen), binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Gemeenten, de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) en de Nederlands Gereformeerde Kerken. Aan de hand van dit onderscheid wordt inzichtelijk dat de reformatorische reactie op vernieuwingsbewegingen bepaald niet koekoek éénzang is.

Visies binnen de reformatorische kerken

Sommigen zien nauwelijks meer onderscheid, zoals Evangelische Werkverband directeur Hans Maat, die de ‘aloude tegenstelling’ reformatorisch versus evangelisch ‘achterhaald’ noemt (13). Volgens ds. J. Westland (GB) liggen evangelisch en reformatorisch ‘heel dicht bij elkaar, zo dicht dat je haast zeggen kunt evangelisch is reformatorisch’ (137). Ds. J. Maasland (bestuurslid GB) meent dat evangelischen en reformatorischen ‘ten diepste op het zelfde fundament staan en worstelen met dezelfde vragen’ (148). Prof. dr. C. Graafland (GB) heeft een ‘intens verlangen’ naar de dag dat de reformatorischen zullen ‘erkennen dat zij zonder de(ze) evangelische traditie niet voluit reformatorisch kunnen zijn’ (133). Volgens ds. W. Smouter (NGK) er is een kerk nodig ‘waarin een stevige gereformeerde prediking en een open evangelische spiritualiteit met elkaar verbonden worden’ (400). Zijn collega J. Mudde spreekt over ‘twee manieren van denken, kijken en beleven’ die ‘niet fundamenteel van elkaar verschillen; de één staat wat meer met de benen op de grond, de ander staat wat meer met de handen in de lucht’ (410).


Reformatorisch en evangelisch als reële alternatieven?

VU-hoogleraar Stefan Paas (CGK) noemt evangelischen en reformatorischen ‘reële alternatieven voor elkaar. Zij zijn de holle en bolle kant van het orthodox protestantisme’. Volgens Paas is er een nieuw ‘wij’ en is de ‘hoofdstroom’ van orthodox-protestants Nederland een ‘mix van reformatorische en evangelische inzichten’, wat in Engeland wordt getypeerd met de naam evangelical (257). Maar waar volgens Andries Knevel ‘de theologische hoofdstroom van evangelicals, waarin een vruchtbare beïnvloeding van evangelisch en reformatorisch plaatsvindt, de toekomst heeft’ (14), zijn anderen veel sceptischer. H. van de Belt (GB), sinds kort hoogleraar dogmatiek aan de VU, vreest vooral voor relativisme, waarbij de oecumene van het hart ‘een alibi dreigt te worden voor inhoudelijke nonchalance’ (176). G. van Rongen (GKV) spreekt van een ‘groot gevaar’ dat al ‘klopt aan de deur van onze kerken – als het al niet erger is’ (330). Ds. C. Harinck (GG) spreekt over een godsdienst ‘die levensgevaarlijk en zielsbedreigend is’ en die toont dat het remonstrantisme niet dood is, ‘maar helaas springlevend’ (283). Grote bezwaren zijn er ook tegen de overdoop (men spreekt in dit verband zelfs van de zonde tegen de Heilige Geest, 142), het (opwekkings)lied (want ‘via het lied zing je allerlei gedachten, tot aan ketterij, de kerk in’, 143 en volgens Andries Knevel hebben de opwekkingsliederen ‘meer invloed gehad in kerk en evangelische wereld dan alle theologen bij elkaar’, 468), de nadruk op gevoel en emotie en het accent op de menselijke beslissing bij wedergeboorte en bekering.


De grootste tegenstelling

Kort en bondig geformuleerd is de grootste tegenstelling: Staat God centraal of de mens; ligt het heil verankerd in God of in de mens (186). Hier ligt ook voor De Heer dé ‘spanningsbron’. Zijn gekozen titel geeft aan dat hij ook in de spiegel van de evangelische beweging wil kijken, maar voor hem staat er toch vooral spanning op de relatie. Voor het grootste deel van het onderzoek stelt hij zich op als waarnemer, maar tegelijk is hij ook opinieleider binnen de GG en dus ook deelnemer (33). De eigen opinie bewaart hij voor het slothoofdstuk ‘evaluatie en perspectief’. Hij spreekt daarin de verwachting uit dat evangelische en charismatische invloeden in reformatorische kerken blijvend zullen zijn (454) en hij is daar niet gelukkig mee vanwege ‘het arminiaanse zuurdesem dat door de evangelische leer heentrekt’. Voor hem een fundamenteel verschil ‘omdat het geding rond het arminianisme ten diepste gaat over de vraag naar het aandeel van God en dat van de mens in de verlossing van zondaren’ (465). ‘De kern van de zaak is het Gods- en mensbeeld’ (469).


Hoe verder?

Toch moet De Heer toegeven dat zowel voor- als tegenstanders van evangelische en charismatische invloeden zichzelf gereformeerd noemen en dat ook willen blijven. Maar zelf kan hij geen bevestigend antwoord geven op de vraag of de theologie gereformeerd blijft ‘bij niet te verwaarlozen evangelische en charismatische invloeden’. Hij kiest liever voor een statische dan een dynamische gereformeerde identiteit: ‘Dan ligt het accent op de Reformatie als een geschenk van God’. In het spoor van die Reformatie ‘is de bijbelse leer zodanig verwoord dat de kerk in later eeuwen hieraan gebonden is’ (492). Daarom pleit hij voor verder onderzoek naar wat de oecumene van het hart betekent voor het handhaven van de overgeleverde geloofsleer (495). Want ‘er is pas werkelijk sprake van Geestelijke vernieuwing als de verhouding God en mens zuiver wordt gezien en doorleefd’ (498).


Teun van der Leer, docent Baptisten Seminarium (VU, Amsterdam), oud-voorzitter van de Evangelische Alliantie (1995-2000) en lid van de redactie van Inspirare.


Spiegel & spanningsbron. Opinievorming in reformatorische kerken over de evangelische beweging en de charismatische vernieuwing. J.M.D. de Heer, Den Hertog Houten 2018, 684 blz., €39,50















171 weergaven0 opmerkingen

Comments


bottom of page