Wachten op God, vanuit geloof en geduld bouwen aan je gemeente.
Andrew Root & Blair Bertrand. KokBoekencentrum Utrecht 2024, 159 blz., € 20,00
Als voorganger van een sterk gekrompen gemeente in een uiterst seculiere context begon ik dit boek met frisse tegenzin te lezen. Ik heb door de jaren heen al heel wat revitaliseringsboeken langs zien komen. Het is een soort genre dat ik tegenwoordig ‘kerkhulp’-literatuur noem. En hoewel dit boekje ook dezelfde sfeer ademt, is het toch geen schaap in wolfskleren. Andrew Root is een theoloog die zijn wortels heeft in het kerkelijk jeugdwerk en zich ontwikkeld heeft als praktisch theoloog, maar dan wel eentje die het debat over secularisatie heeft gevolgd op filosofisch (Taylor) en sociologisch (Hartmut Rosa) niveau. Dat op zichzelf is al indrukwekkend, maar hij koppelt dat aan een theologisch bewustzijn dat ook gevormd is door Bonhoeffer en Barth. Het boekje is eigenlijk een poging om zijn meer academische boekenserie over kerkzijn in een seculiere tijd toegankelijk te maken voor een breed publiek, met name kerkelijke leiding op het grondvlak. De achtergrond van het werk is de analyse dat in veel kerkgroeimodellen vanaf de jaren negentig een soort managementcultuur is binnengeslopen, waardoor de kerk zich laat opjagen door de storm van de versnelling van het moderne leven. Daardoor is de kerk vaak activistisch, vermoeiend en vooral: niet berekend op het handelen van God.
De kerk heeft juist toekomst als het tegen die versnellende activering in probeert te wachten op God. De crisis is juist een gelegenheid om met dit wachten te gaan oefenen en op zoek te gaan naar wat van boven ‘resoneert’. De verhalen die Root vertelt, zijn subtiel. Ze laten zien hoe die managementmethoden soms ogenschijnlijk succes hebben, maar toch geestelijk de dood in de pot kunnen betekenen, en tevens hoe heel marginale clubjes de moed hebben om bij het verhaal van Jezus te blijven en daar schoorvoetend op te vertrouwen tegen de verdrukking in. Soms zijn deze verhalen zelfs hartverwarmend. Root moedigt aan op zoek te gaan naar een wachtwoord waarmee de geestelijk identiteit van een gemeenschap vanuit God gezien gevat wordt. Zo’n wachtwoord lijkt op het eerste gezicht weer een herhaling van slogans en missiestatements te zijn, maar de realiteit is anders. Het wachtwoord is eerder een concentratiepunt van een evangeliewoord, in een concrete situatie toegepast, dat het werk van de Geest in de eigen gemeenschap weet te typeren. Het is een inspirerend boekje wat je op het eerste gezicht een beetje op het verkeerde been zet. De soms populariserende en bij vlagen zelfs platte taal helpt daar overigens niet bij.
Toch zijn er ook wat kanttekeningen te maken. De context van Root is wel een Amerikaanse, waarbij de ‘civil religion’ nog aan de orde van de dag is. Het idee heerst er nog dat de religie het openbare leven zou moeten beheersen. In Europa is dat niet aan de orde. De mogelijkheid om aan te sluiten bij zo’n ‘publiekelijk’ Godsverstaan is er al een tijd niet meer. Het is dan ook misleidend als de vertaler Amerikaanse gemeenschappen in de Nederlandse vertaling omzet naar namen van Nederlandse kerken. Dat suggereert dat het religieuze landschap aan de andere kant van de oceaan hetzelfde is, quod non.
Bovendien, het ‘wachtwoord’ van dit boek is crisis. In het oorspronkelijke werk, Churches in the crisis of decline, volgt Root de vroege Barth als predikant van Safenwil en als schrijver van het commentaar op de Romeinen. Hier duidt het woord crisis op de loodrechte wijze waarop openbaring van de God van Israël inbreekt in de geschiedenis van mens en wereld. Barth ageert juist tegen een vergoddelijking van menselijke, zelfs christelijke cultuur. Deze fase van Barth zijn denken is niet de meest geschikte om na te denken over het handelen van God in kerk en wereld. Dat laatste gebeurt veel meer in de Kirchliche Dogmatik, waar toch de wortel ligt van het hedendaagse Missio Dei-denken. Roots gebruik van Barths vroege crisistheologie is daarom wat verwarrend. Er is daarin tegen de wens van Root in nauwelijks ruimte voor handelen van God in de geschiedenis.
Barths vroege theologie helpt dan wellicht wel om de crisis van de ondergang van de christelijke cultuur en de daarbij behorende kerk te duiden. Maar wat nu als deze inmiddels permanente crisis ‘het nieuwe normaal’ betekent? Daarvoor heb je een theologie nodig die mensen helpt om ervaringen te duiden als ontmoetingen met God. Dat zoiets mogelijk is, wordt in dit boekje telkens verondersteld, en dat hangt denk ik samen met de reeds genoemde Amerikaanse context van de ‘civil religion’. In een radicaal seculiere context verstaat men niet meer wat ‘een ontmoeting met God’ hebben betekent. Er moet een theologie worden ontwikkeld die helpt om dit handelen van God te ontwaren, maar dan op zo’n manier dat God niet cultureel voorondersteld is, of zoals Bonhoeffer zegt: etsi Deus non daretur ('alsof God niet zou bestaan'). Daarbij is Roots pleidooi voor biddende, wachtende waakzaamheid, voorbij het dilemma van activisme en quiëtisme, een welkome aanzet. Elke kerkleiding van een marginale christelijke gemeenschap zou dit moeten lezen.
Jan van Helden, NGK-predikant te Amsterdam
Opmerkingen