Reformed Modernity. Discerning the work of the Spirit in humanist solidarity culture in Western Europe from a Reformed perspective. Jan van Helden, Academisch proefschrift eigen beheer 2022, 323 blz.
Het schrijven van een dissertatie is een hele weg om te bewandelen, zeker als het gaat om een dissertatie waarin de auteur onderzoekt hoe het christendom zich moet verhouden tot de westerse moderniteit. Inspirare-redacteur Jan van Helden heeft deze weg bewandeld en we vergeven hem dat hij daardoor in Inspirare de afgelopen jaren soms minder zichtbaar was. De mooie dissertatie Reformed Modernity is het verslag van zijn theologische reis geworden.
Een weg bewandelen kun je alleen vanuit een concreet perspectief, anders bega je misstappen. De auteur is daar helder over, door de vraag naar de verhouding van het christendom tot de moderniteit te stellen vanuit reformatorisch perspectief. Ook neemt hij op allerlei plaatsen in het boek zijn werk als predikant in de Amsterdamse Weteringkerk mee, en wat dat betekent voor de confrontatie en omgang met niet-christelijke groepen, maatschappelijke kwesties en levensvragen.
Van Helden beperkt zich in zijn reisverslag niet tot het schetsen van een reformatorisch uitgangspunt en hoe vandaaruit een relatie tot de westerse moderniteit ontvouwd moet worden. Als reisgenoot neemt hij de Canadese rooms-katholieke filosoof Charles Taylor en als lectuur voor onderweg leest hij diens A Secular Age (2007). Achter dit massieve werk zit als kiemcel een lezing van Taylor uit 1996. Wie zowel Taylor als Van Helden wil begrijpen zou die lezing eens moeten lezen, uitgegeven onder de titel A Catholic Modernity? In deze tekst spreekt Taylor over de verhouding van het rooms-katholieke christendom tot de moderniteit. Zijn stelling is dan dat het er niet om gaat om ‘moderne katholieken’ te willen zijn, d.w.z. om kenmerken van de westerse moderniteit in het katholieke leven en denken op te nemen. Taylor beoogt een katholieke moderniteit: een westerse moderniteit die zich bewust is van haar wortels in het (rooms-katholieke) christendom. Met een onbepaald lidwoord en een vraagteken in de titel wordt dat nog voorzichtig neergezet. In het latere A Secular Age wordt dat kloeker uitgedrukt, zij het iets minder expliciet als rooms-katholiek christendom. De basisthese van Taylor is: de geseculariseerde westerse moderniteit is ontstaan in het christendom. Daar is ze ver verwijderd van geraakt, o.a. door een ‘immanent frame’ dat geen ruimte laat voor transcendentie. Maar, stelt Taylor, op ieder moment dat de westerse moderniteit haar christelijke wortels ontkent, ontsporen haar waarden en wordt bijvoorbeeld humanisme tot anti-humanisme.
Met zijn onderzoek vervangt Van Helden de titel A Catholic Modernity? door Reformed Modernity en beziet hij of de these van Taylor vanuit die optiek houdbaar blijft. Die vervanging is geen willekeurige inwisseling. Want Taylor stelt dat een gesprek tussen katholiek christendom en westerse moderniteit alleen zin heeft, wanneer het katholiek christendom enkele ‘hyperaugustiniaanse’ thema’s wil laten vallen, zoals uitverkiezing, erfzonde, dubbele predestinatie en verzoening door voldoening. Het gaat dus wel om een heel bepaald profiel van christendom bij Taylor. De thema’s die Taylor in dat profiel wil laten schieten zijn nu juist de kroonjuwelen van de Reformatie. Het volstaat dus niet om bij Taylors insteek overal waar ‘katholiek christendom’ voorkomt, dit te vervangen door ‘Reformatie’ en dan maar te kijken of het model van Taylor houdbaar blijft. Taylors these dient serieus genomen te worden, maar vraagt ook om kritische distantie en een eigen reis. Van Helden begaat deze weg. Hij doet dat door een pneumatologische vraag te stellen: wat zijn de vruchten van de Geest in de westerse cultuur? Zien we voldoende vrucht om van een relatie tussen christendom en moderniteit te spreken en hoe kunnen de door Taylor verfoeide thema’s daarin een rol spelen?
Om dat te onderzoeken moet eerst theologisch doordacht worden in hoeverre we van vrucht van de Geest in een cultuur kunnen spreken. Daartoe gaat Van Helden te rade bij Karl Barth, Wolfgang Pannenberg en Erik Borgman. De afweging van deze auteurs, waarbij die van Borgman een terechte en verrassende is, brengt hem uiteindelijk tot een positie waarin hij de eigenheid van Christus in onderscheid tot de noties van de westerse moderniteit kan neerzetten, maar niet zo antithetisch als Barth dat deed, met sensitiviteit voor de geschiedenis zoals Pannenberg die heeft zonder de geschiedenis gelijk als christelijk te claimen, en met een zekere eigenheid voor het werk van de Geest buiten de kerk zoals Borgman die ziet. ‘Ideas function in world views. Jesus Christ is not an idea’ (295) is de sterke conclusie van Van Helden. Deze beredeneerde overtuiging maakt dat hij de westerse moderniteit niet hoeft te claimen als christelijk. Toegepast op het thema van de solidariteit, hoeft de christen niet voortdurend tegen de humanist te roepen dat dit ‘eigenlijk’ als christelijk erfgoed geclaimd moet worden en hij/zij hoeft zich ook niet aan de puur-humanistische invulling van solidariteit als enige mogelijkheid op te hangen. Juist door de onderscheiding is er een echt gesprek mogelijk en kunnen ook echt vruchten van de Geest in de cultuur benoemd worden. Dat alles vanuit de persoon van Christus, niet vanuit met de moderniteit gelijkende ideeën van christendommelijkheid. En als we dan toch onderscheiden vanuit de persoon van Christus, stelt Van Helden uiteindelijk, dan is er ook volop recht om de kroonjuwelen van de Reformatie te blijven inbrengen. Die thema’s hoeven niet als ‘hyperaugustiniaans’ te worden weggezet, zoals Taylor dat doet.
Met deze conclusie biedt Van Helden tegelijkertijd een aan Taylor congeniale houding en een grote eigenheid, die ik nog niet veel ben tegengekomen en die ik zeer waardeer. Tegelijkertijd heb ik ook enige aarzelingen. De pneumatologische insteek is volkomen terecht, maar we moeten wel beseffen dat voor Taylor de urgentie juist zit in de christologische incarnatie: juist omdat de Zoon van God zich als mens incarneert, mogen wij als christenen ons niet onttrekken aan de vragen en vormen van onze cultuur. De vraag naar vruchten van de Geest is voor Taylor niet zo prangend als het voor protestanten is. Het zou naar mijn idee ook nodig zijn om de vrucht van Geest in de cultuur ook te verbinden met de kwestie van het filioque: wanneer de Reformatie belijdt dat de Geest uitgaat van de Vader en de Zoon wordt de pneumatologie nauw verbonden aan de christologie en daarmee aan de kerk, die lichaam van Christus is. Wanneer er een zekere eigenstandige vrucht van de Geest in de cultuur is, wordt ook de kleur van het filioque dan anders? Er liggen dus, kortom, meer christologische vragen dan deze dissertatie kan uitwerken. De focus op solidariteit vind ik functioneel. Maar solidariteit is niet de allesbepalende waarde van de westerse moderniteit, en ik vind het te ver gaan om, zoals de titel doet, te spreken van een humanistische cultuur van solidariteit. Van Helden is in zijn formulering van de eigenheid van de Reformatie wel zeer sterk gespitst op de inhoudelijke thema’s en gaat met gestrekt been in op Taylors wegzetten van de hyperaugustiniaanse thema’s. Voor mij zou de vraag zijn of je niet meer moet inbrengen van de protestantse en reformatorische praktijken, zoals bijvoorbeeld het sterk congregationalistische, de protestantse spiritualiteit of de protestantse onverzettelijkheid of soms zelfs burgerlijke ongehoorzaamheid. Speelt het gesprek tussen Reformatie en moderniteit zich af in de verdediging van de predestinatie of daar waar christenen zich vastlijmen op het asfalt uit zorg om het klimaat?
Van Helden heeft een kloek werk geschreven. Ik nodig hem uit om met het formaat van Taylors lezing uit 1996 een klein betoog te schrijven en daarmee met een groter publiek zijn bevindingen te delen.
Theo Hettema, docent Seminarium Bond Vrije Evangelische Gemeenten, Amsterdam
コメント