top of page
Albert Juffer

Recensie Evangelium und Lebenshingabe

Evangelium und Lebenshingabe. Gerhard Tersteegen und der frühe Pietismus, die niederrheinische Erweckungsbewegung und die Freie evangelische Gemeinden.

Geschichte und Theologie der Freien evangelischen Gemeinden. B. Untersuchungen Band 9, Johannes Demandt, SCM Bunder-Verlag Witten 2022, 574 blz., € 29,95                                                                       

Johannes Demandt (1952) is docent systematische theologie aan de Theologische Universiteit Ewersbach. Hij publiceert met name over de geschiedenis en theologie van het piëtisme en over de geschiedenis en theologie van de Freie evangelische Gemeinden (FeG). Voor dat laatste ontving hij in 2021 de Neviandt-prijs.

Dit boek brengt het kerkhistorisch onderzoek naar het ontstaan van de FeG gedetailleerd in kaart. De nadruk op het persoonlijk geloof leidde tot een kritische relatie met de Duitse staatskerk. Met name doop- en avondmaalspraktijk speelde daarbij een rol. Anderzijds wilde men geen exclusivisme. De gemeenschap in Christus oversteeg het instituut kerk. Men wist zich deel van een brede kerkelijke traditie. Demandt onderzoekt de rol die Gerhard Tersteegen daarbij speelde.

In het eerste deel geeft hij een beeld van Tersteegen zelf, in het tweede deel van zijn invloed. Hij noemt Tersteegen de belangrijkste vertegenwoordiger van het gereformeerde piëtisme. Hij onderzoekt welke sporen van het vroege en zogenaamde radicale piëtisme aan het eind van de 17e en aan het begin van de 18e eeuw naar hem leiden, vandaar naar de opwekkingsbeweging in het gebied van Niederrhein-Westfalen en zo naar het ontstaan van de FeG? Tersteegens betekenis voor dat proces blijkt evident. Demandt beschrijft nauwgezet hoe de term piëtisme is gebruikt, kritisch en positief. Tersteegen maakt volgens hem zeker deel uit van de mystieke traditie. Dat illustreert hij aan de hand van voorbeelden uit de vroege kerk en uit de middeleeuwen. Bijzondere aandacht krijgt de invloed van Thomas à Kempis en de Moderne Devotie. Tersteegen putte dus uit de brede kerkelijke overlevering, volgens de schrijver völlig arglos, maar hij hield zich vrij van spiritualisme.                            

Voor Tersteegens bezinning op de kerk was De Labadie van belang. Hij vertaalde diens Manuel de Piété. Het verscheen onder de titel Hand-Büchlein der wahren Gottseligkeit. Zijn vertaling kwam over als provocatie van de staatskerk. De Labadie begon ecclesiolae in ecclesiae, kerkjes in de kerk, conventikels. Tenslotte werd hij geëxcommuniceerd. Tersteegen bleef de staatskerk respecteren. Ook J.J. Schütz, de man van het collegium pietatis, de samenkomst naast de kerkdienst, was van invloed. Volgens hem schiep de zalving met de Geest een mondige gemeente, waarin ook vrouwen stem kregen.                                                                              

Voor Tersteegens bezinning op de kerk was De Labadie van belang. Hij vertaalde diens Manuel de Piété. Het verscheen onder de titel Hand-Büchlein der wahren Gottseligkeit. Zijn vertaling kwam over als provocatie van de staatskerk. De Labadie begon ecclesiolae in ecclesiae, kerkjes in de kerk, conventikels. Tenslotte werd hij geëxcommuniceerd. Tersteegen bleef de staatskerk respecteren. Ook J.J. Schütz, de man van het collegium pietatis, de samenkomst naast de kerkdienst, was van invloed. Volgens hem schiep de zalving met de Geest een mondige gemeente, waarin ook vrouwen stem kregen.

Voor Tersteegen stond de geestelijke gemeenschap voorop, zonder belijdenisgrenzen. Uit zijn correspondentie blijkt dat hij zich innig verbonden voelde met de baptisten. Over de rooms-katholieke kerk had hij een genuanceerd oordeel. Hij ging ook voor bij de mennonieten. Hij had volgens de schrijver een oecumenische grondhouding. De ware kerk was voor hem een geestelijke gemeenschap. Voor de uiterlijke gestalte had Tersteegen geen belangstelling. Maar afscheiding en sektevorming vond hij verwerpelijk: boete, geloof en liefde tegenover Babelstürmerei! Met instemming citeert de auteur Karl Barth: Tersteegen wilde geen kerkman zijn maar een onpartijdig christen. Na zijn dood werd zijn werk bewaard en gebruikt door de Tersteegen-Freunde. Die droegen het de 19de eeuw in. Op aandrang van de Tersteegen-vrienden werden G.D. en F.W. Krummacher beroepen. Onder hun bediening kwam het in Elberfeld tot voortgaande conventikelvorming. Tenslotte werden de conventikels geaccepteerd door de landskerk. De opwekkingsbeweging in de diverse landen leidde tot een oecumenisch initiatief: de Londoner Konferenz. Demandt concludeert dat de aanzet tot de moderne vorm van oecumene ganz wesentlich aus den erwecklichen Tradition des Protestantimus komt.

Het derde deel gaat over het ontstaan van de FeG. Wat Tersteegen zaaide kwam daarin tot bloei, zo maakt hij duidelijk. Daarbij speelde H.H. Grafe een belangrijke rol. Grafe stichtte in 1850 de Evangelische Brüderverein met als belangrijkste motief de missionaire inzet. Daarbij wilde hij niet aan de staatskerk gebonden zijn en zocht hij naar een alternatief. De overdracht van de pelgrimshut Overbeck aan de Brüderverein was een belangrijke stap naar zelfstandigheid. De hut speelde in Tersteegens leven een belangrijke rol als plek van samenkomst en was zo ook plaats van ontmoeting voor de Tersteegen-Freunde. Bij de eerste samenkomt aldaar werd Tersteegens werk herdacht. De overname van de hut beschouwde de Brüderverein als voortzetting van Tersteegens werk. Maar Grafe ging met betrekking tot de vragen rond gemeentevorming verder: hij wilde een van de staatskerk onafhankelijke gemeente. Demandt schetst stap voor stap hoe dat proces verliep. Gesprekken met de baptisten liepen vast op de doop. Volgens Grafe had de zuigelingendoop inderdaad geen grond in het Nieuwe Testament. Hij liet zichzelf echter niet overdopen. Betekende dat toch acceptatie van de kinderdoop?!                             

In november 1854 vond de stichting van de eerste Freie evangelische Gemeinde plaats. Volgens de begeleidende publicatie gebeurde dat vanwege de grondslag van de staatskerk. Het evangelie vroeg om een persoonlijk antwoord. Dat maakte je deel van de gemeente. Het geschrift spreekt ook van een blijvende verbondenheid met broeders en zusters in de staatskerk. Evenals Tersteegen ging Grafe uit van de geestelijke gemeenschap van allen die in Christus Jezus geloven. Exclusiviteitsaanspraken wees hij af. Met Freie bedoelde hij vrij van het opzicht door de staat. Demandt onderstreept terecht:  als ‘historische Errungenschaft kaum zu überschätzen’. Volgens hem had Grafes vrijheidsdenken ook te maken met de tijdgeest die autonomie propageerde, met de ‘Hochschatzung der individualistisch verstandene Freiheit’. De stichting van de Freie evangelische Gemeinde betekende ook emancipatie van de arbeidersklasse. In sociologisch opzicht is het opmerkelijk dat de gemeente hoofdzakelijk bestond uit handwerklieden en fabrieksarbeiders.

In 1862 stichtte Grafe de Stadtmission. Doel was het zielen winnen voor Jezus Christus door huisbezoek, kleine en grotere bijeenkomsten, bijbelverspreiding, verspreiding van evangelische geschriften en zondagsschoolwerk. F.H. Neviandt (1827-1901) was de eerste ambtelijke prediker van de Freie evangelische Gemeinde in Elberfeld-Barmen. Demandt noemt hem de meest betekenisvolle theoloog van die beweging. Voor hem was met name de avondmaalspraktijk in de staatskerk breekpunt. De schrijver gaat tot in detail in op zijn motieven, ook hoe hij de band met andere gemeenten wilde zoeken en onderhouden, inclusief met de staatskerk.                      

De kernvraag van zijn boek is: hoe moet je de afscheiding van de staatskerk zien, te beginnen bij het piëtisme begin 17e eeuw? Welke rol speelde Tersteegen daarin? Naast diens liederen en geschriften is dat volgens hem vooral de christocentrische toonzetting van diens prediking. Zijn slotzin luidt: ‘Von Gerhard Tersteegen zu lernen, kann bedeuten, immer neu dem Ruf in die Stille zu folgen, in der Gegenwart Gottes das Kommen seines Reiches zu erbitten und “Kraft für die Aufgaben in dieser Welt” zu empfangen.’

In ons land was er in de 19e eeuw geen sprake van een staatskerk, wel van de volkskerk. Inmiddels is die ook verleden tijd. Dat maakt het boek des te meer actueel. Het schetst de ontwikkelingen die tot de huidige situatie hebben geleid. Staatskerk en samenleving hoorden bij elkaar, zoals er in ons land bij volkskerk gerefereerd werd aan de gedoopte natie. Voor Tersteegen c.s. lag daar het probleem. De kerk is wel solidair met de samenleving (denk aan het werk onder de fabrieksarbeiders), maar identificeert zich er niet mee (dus geen staatskerk). Ze is Frei… want van Christus, een woord dat in onze tijd van opkomend religieus nationalisme van een nieuwe actualiteit is.

 

Albert Juffer, emeritus predikant in de PKN

7 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page