William den Boer, onderzoeker aan de Theologische Universiteit Kampen, schreef een longread n.a.v. het boek "Het vergeten evangelie" van Reinier Sonneveld. Lees het artikel op onze site en reageer zelf!
‘Briljant! Eindelijk een boek dat duidelijk maakt waarom wij verlossing nodig hebben en in welke zin Jezus Christus onze verlosser is.’ Een betere aanbeveling dan deze van Erik Borgman voor het boek van Reinier Sonneveld kun je je niet wensen. Maar het maakte mij eerlijk gezegd ook meteen wantrouwig: Zou het werkelijk zo zijn dat dit boek ons, anders dan al die andere boeken, gaat openbaren waarom we verlossing nodig hebben en hoe Jezus daar een rol in speelt?
Borgman maakt in het vervolg van zijn aanbeveling ook meteen duidelijk dat Sonneveld ons iets wil ontnemen. De gedachte namelijk dat de Christus zou moeten lijden om de straf die wij verdienen, op zich te nemen. Dat Sonneveld regelmatig aandacht vraagt voor zijns inziens vergeten aspecten van het Evangelie, met name de oud-christelijke Christus Victor-benadering daarvan, is mij bekend. In dit boek wil hij mij er echter van overtuigen dat deze benadering geen aanvulling vormt op ‘verzoening door voldoening’, maar het enige echte alternatief is.
In deze uitvoerige tekst deel ik mijn persoonlijke leeservaring met Het vergeten evangelie. Ik geef een weergave van een aantal hoofdlijnen van het boek, lardeer die met belangrijke citaten en een aantal persoonlijke reflecties en kritische vragen. Ik sluit af met een opsomming van de vragen die mijns inziens beantwoord moeten worden, voordat een meer fundamentele beoordeling van dit boek kan worden gegeven. Het is de bedoeling dat de belangrijkste vragen tijdens een studiedag op 8 maart 2019 aan de orde komen in lezingen en gesprekken tussen Reinier Sonneveld, een panel deskundige theologen en het publiek. Meer informatie en aanmelding: www.weetwatjegelooft.nl/verzoening.
Uitdaging
Met een kritische, wantrouwige en tegelijk erg nieuwsgierige houding begin ik aan het boek. Sonneveld weet zijn visie uitstekend te vertolken – weinig theologen zijn in staat om zo pakkend en beeldend een verhaal neer te zetten. Prachtig is bijvoorbeeld zijn beschrijving van Jezus’ kruisiging als parodie op de triomftochten van de Romeinse keizers (146-152). Nog mooier is het hartstochtelijke pleidooi waarin hij argumenten geeft voor het christendom (197-210, 229-235). Sonneveld tekent met drie alternatieve ‘evangeliën’, dat van de staat (macht), de religie en de techniek: drie alternatieven hoe mensen altijd op zoek zijn naar verlossing van het kwaad, maar er steeds weer achter moeten komen dat het kwaad zich ook schuilhoudt in deze zelfbedachte menselijke oplossingen ervoor. Het verhaal van Jezus is echter wél werkelijk evangelie, goed nieuws. En wat Jezus deed, heeft gevolgen voor de hele mensheid. Sonneveld verwijt in dit verband de theologie in het algemeen dat zij zo weinig duidelijk maakt hoe dat mogelijk is: hoekan het leven, de dood en de opstanding van één mens verlossing betekenen voor de mensheid?
Een van de grootste theologische vragen, die echter zelden fundamenteel wordt behandeld, is hoe dit individuele gevecht van Jezus betekenis voor de mensheid heeft. Waarom is de overwinning van een mens de redding van de mensheid? Hoe kan zijn gevecht met specifieke vormen van kwaad het verlies van het kwaad betekenen? (190; vgl. 197).
Dit verwijt van Sonneveld sluit aan bij wat dr. Gijsbert van den Brink, toen nog predikant in Lelystad en universitair docent, in 1998 al waarnam in het verzet van orthodoxe theologen tegen de verzoeningsleer van prof. dr. C.J. den Heijer. De klassieke verzoeningsleer, inclusief het juridische aspect, de zondagen 4-6 van de Heidelbergse Catechismus en de leer van Anselmus blijven in dat verzet onderbelicht. Ik citeer een verslag in het Reformatorisch Dagbladvan 11 mei 1998:
Wel stelt men het plaatsvervangend lijden en sterven van Christus, de noodzakelijkheid van het kruis en lijnen vanuit de offercultus in het Oude Testament helder in het licht. Dat is terecht, vindt de predikant uit Lelystad. ‘Maar het lijkt erop dat Den Heyer door een extreme positie in te nemen zijn gesprekspartners er toch toe weet te bewegen wat afstand te nemen van de kerkelijke traditie.’ Hij signaleerde dat men prof. Den Heyer in zoverre tegemoet komt dat men, evenals deze hoogleraar, afstand neemt van Anselmus en de door hem ingeleide traditie.
Twintig jaar later verschijnt Het vergeten evangelie, dat scherp afstand neemt van deze zelfde klassieke verzoeningsleer in de lijn van Anselmus, en dat krijgt jubelende aanbevelingen van een breed scala aan theologen: Erik Borgman, Wilkin van de Kamp, Henk Bakker, Gert-Jan Roest, Almatine Leene, Hans Alblas, Andries Knevel, Ronald Westerbeek, en – met een in dit kader belangrijke opmerking over ‘God zelf die in Christus’ offer zijn toorn over ook mijn schuld afwendt’ – van Aad Kamsteeg. Is er in de afgelopen twintig jaar inderdaad te weinig werk gemaakt van een stevige bezinning op het belang, de onderbouwing, uitleg en verbreiding van juist het element van Christus’ plaatsbekledend straflijden? Hoe het ook zij, Reinier Sonnevelds boek daagt in elk geval de Nederlandse theologie uit om zich opnieuw op dit belangrijke thema te bezinnen en zich daarover uit te spreken, zeker nu op allerlei manieren de Christus Victor-benadering terrein wint (denk ook aan het werk van Tom Wright) en niet alleen als aanvulling, maar ook als alternatief wordt gepresenteerd.
Goed nieuws
Sonneveld steekt in bij de kern van wat Jezus te zeggen had en lokaliseert dat in het oudste evangelie, dat van Markus. Jezus zegt daar: ‘Het begint nu! Gods koningschap is dichtbij. Geloof dit goede nieuws [evangelie] en bekeer je.’ Mensen zijn echter – evolutionair verklaarbaar – ‘bangig’ aangelegd en daarom wantrouwers van goed nieuws. De Bijbel nodigt ons volgens Sonneveld uit om te ontdekken dat de werkelijkheid meestal mooier is dan we tevoren denken. ‘Als je doorzoekt en doorgraaft, vind je uiteindelijk schoonheid, liefde, hoop.’ (18, vgl. 130) De kern van Jezus’ boodschap is dat God binnenkort koning wordt, dat de machtsverhoudingen spoedig zodanig zullen omwentelen, ‘dat al onze diepste verlangens worden vervuld’ (20). Heel diep in de mens zit kennelijk een ontvankelijkheid voor het evangelie, maar angst voor goed nieuws zorgt ervoor dat we de brenger van dat nieuws zelfs kruisigen. Dat Gods kroning nabij was, dat was het beste nieuws dat een jood zich kon indenken; de centrale ontdekking van het christendom werd dat die kroning van God tot stand kwam door de kruisiging van Jezus (23).
Sonnevelds eigen ontdekking van het vergeten Evangelie heeft er alles mee te maken dat hij toen het geloof waarmee hij was opgegroeid weer terugkwam, vaak vastliep bij de kruisiging. De kruisiging moest de kern zijn, maar ‘ik snapte het niet meer, niemand kon het me uitleggen en ik kon het zeker zelf niet uitleggen.’ (25) Dit boek is de voorlopige conclusie van de zoektocht die daarop volgde. Sonnevelds Bijbel begint bij de zeer goede schepping (Gen. 1) en eindigt met God die alles nieuw maakt (Openb. 22). Het goede nieuws, het evangelie, is de kern, maar wat betekent ‘goed’? Het uitgangspunt dat Sonneveld in zijn boek kiest, is dat ‘goed’ alles is wat de menselijke bloei bevordert: het uitdiepen van de menselijke mogelijkheden, het onderzoeken van het leven, het aangaan van deze werkelijkheid in al haar aspecten. Sonneveld zegt: ‘Ik denk dat dit is wat Jezus bedoelde toen hij zei: “Ik ben gekomen om [de mensen] het leven te geven in al zijn volheid.”’ (30)
Hij betrekt het koningschap van God vervolgens op deze doelstelling van Jezus’ komst en concludeert dat waar God koning is, mensen floreren. De vraag is hier wel of Sonnevelds uitgangspunt van wat ‘goed’ is inderdaad bijbels gezien opgaat in of beperkt is tot het floreren van de mens, wat bij Sonneveld wel het geval lijkt te zijn. De aspecten die hij noemt, zullen daar zeker onderdeel van uit maken, maar ligt aan de basis hiervan niet het herstel van de relatie van de mens met God en de schepping in overeenstemming met Gods oorspronkelijke bedoelingen? En als dat zo is, dient de vraag naar de ontsporing van die relaties door de zonde en het kwaad zich meteen aan.
Wat is kwaad?
In hoofdstuk 2 gaat Sonneveld uitvoerig in op wat het kwaad is en hij sluit zich aan bij de oudkerkelijke opvatting dat het meest wezenlijke van het kwaad is dat het zelf niet iets is, maar alleen kan bestaan door zich voor te doen als iets anders (37), het maskeert zich, doet zich voor als goed, als nodig en/of als normaal. De volheid die Jezus brengt, staat lijnrecht tegenover de holheid van het kwaad. Het kwaad is anti-goddelijk, en hoogmoed is daarom de diepste zonde. Sonneveld heeft oog voor de verschrikkelijkheid van het kwaad: ‘We zien het gebeuren, het raakt ons persoonlijk, we zijn er zelfs onderdeel van.’ (55)
Waar hij erg weinig aandacht aan schenkt is de oorzaak van het kwaad, en de schuld van het kwaad. Ooit begon zijn bijbeltje, naar eigen zeggen, met Genesis 3. Gelukkig staan Genesis 1 en 2 er weer in, maar het lijkt wel alsof Genesis 3 inmiddels te beduimeld was geraakt om nog goed leesbaar te zijn. Hetzelfde geldt uiteindelijk ook voor de laatste hoofdstukken van Openbaring: Vroeger eindigde Sonnevelds bijbeltje halverwege Openbaring 19. Dat God alles weer nieuw maakt, staat er gelukkig weer in, maar de hoofdstukken over het oordeel lijken verdwenen. Ja natuurlijk, de zondeval is er wel, maar komt geheel in het teken te staan van de God is Koning-gedachte en wordt daarmee getypeerd als ‘staatsgreep’ (71, vgl. 124). Zonde, kwaad is rebellie: de mensen zijn als gouverneurs die proberen zelf koning te worden. Jezus is degene die uiteindelijk de monarchie herstelt en mensen een nieuwe kans geeft om hun rol als gouverneurs waardig te vervullen (73). Is daarmee over de zonde en de gevolgen daarvan wel voldoende gezegd?
Wisseltruc
Religie is in de tekening van Sonneveld zoals gezegd een van de ‘evangeliën’ waarmee mensen naar verlossing zoeken. En religie wordt dan meestal heel ‘economisch’ ingevuld: voor wat hoort wat, je dient God met het oog op zijn hulp of beloning. De christelijke variant hierop volgens Sonneveld: ‘Geloof, dan ga je naar de hemel – geloof niet, dan ga je naar de hel.’ (90) ‘Genade’ wordt vervolgens als het Bijbelse alternatief beschreven. Ik citeer hier een langer gedeelte omdat het belangrijk is voor het volgen van de gedachtelijn:
‘Ik merk dat christenen dit woord vaak economisch lezen: we hebben dan een schuld tegenover God die we niet kunnen betalen, maar Jezus vergoedt die en zo krijgen we de hemel gratis – dat is dan genade. (Het kan ook in juridische taal dat ongeveer hetzelfde werkt: we hebben dan straf verdiend, maar Jezus draagt die in onze plaats en we krijgen vergeving.) Hoewel het genade of vergeving wordt genoemd, blijft de economische logica gelden: geven en nemen moeten in evenwicht zijn, alleen is de boekhouding dan zo ingericht dat alle ‘debet’ bij Jezus ligt en we er per slot van rekening voordelig uitkomen.’ (90-91).
Deze gedachte, dat ‘Jezus’ marteldood de betaling aan God is waarmee wij de hemel verkrijgen’, noemt Reinier Sonneveld een ‘onbijbelse’ manier van denken, omdat het geen genade is. Het is geen gift van God en er wordt volgens hem niets gratis uitgedeeld, aangezien Jezus betaalt. ‘In juridische termen: God vergeeft niet, want de bedoelde straf is gewoon gedragen.’ Het is ‘economisch karma-denken, weliswaar met een wisseltruc, maar economisch karma-denken blijft het.’ (91)
Dat zijn zeer stevige beschuldigingen aan het adres van ‘verzoening door voldoening’, in elk geval van bepaalde varianten hiervan of elementen hieruit. Een belangrijke vraag is of door deze kritiek ook de essentie van de theologie achter het model van ‘verzoening door voldoening’ wordt getroffen. Is het niet juist een cruciaal verschil – en bepaald geen ‘wisseltruc’, maar een ‘vrolijke ruil’ om het met Luther te zeggen – als God wel betaling eist van zondaren, maar nota bene zelf voor de betaling zorgt? De vergelijking met een aardse vader die zijn zoon opoffert om zich te verzoenen met de buurman die zich aan zijn vrouw heeft vergrepen (216) gaat hier totaal mank. De relatie tussen de Schepper en zijn schepsel is van een geheel andere orde dan die tussen iemand en zijn buurman. En de relatie van een aardse vader tot zijn zoon – ondanks de nauwe verwantschap twee individuen, waarbij de vader het recht niet heeft om zijn zoon te offeren – is totaal anders dan die van God de Vader tot zijn Zoon binnen de eenheid van de drie-enige God. Het is cruciaal om verzoening door voldoening trinitarisch te verstaan. Door de gebrekkige mate van overeenkomst verwordt de vergelijking tot een karikaturale retorische truc waarmee het gemakkelijk scoren is. Dan is het inderdaad lastig om ‘deze oplossing [nl. verzoening door plaatsvervangend straflijden] op menselijk niveau niet als absurd te zien’ en te concluderen dat ‘‘Verzoening door voldoening’ […] psychologisch en theologisch eigenlijk onbegrijpelijk’ is. (216)
In scherpe bewoordingen wijst Sonneveld het model van ‘verzoening door voldoening’ af en betitelt hij aspecten ervan als ‘onbijbels’, als niet-genade maar een economisch-religieus, vals evangelie dat bovendien schromelijk tekort doet aan Gods ‘ontembaarheid’ (91). Deze manier van denken is zelfs ‘blasfemisch’ (92): God moet immers niks en deze visie op Jezus en genade zou ons contact met Hem tot een transactie verlagen. Genade is geen economische of juridische term, maar een relationeel begrip. ‘God geeft het ons zoals een ouder van harte zorgt voor zijn kinderen. Niet omdat het oudste kind Jezus de kosten daarvoor voor zijn aangenomen broertjes en zusjes betaald heeft of hun straf in hun plaats heeft uitgezeten.’ (92) God hoeft niets te krijgen, maar geeft alleen, en ‘waar geloof’ is uiteindelijk een oefening in dat ‘om niet’. Het werkelijk verschil tussen mensen loopt niet tussen christenen en niet-christenen, tussen monotheïsten en niet-monotheïsten, maar tussen gelovigen en religieuzen. ‘Iedereen kan “om niet” iets doen, het volle leven nastreven en rechtvaardig handelen zonder dat er direct resultaat zichtbaar is.’ (96) Paradoxaal genoeg pleit Sonneveld voor een zijns inziens relationeler begrip van genade, maar het resultaat is dat persoonlijk geloof in Jezus Christus en kennis van de drie-enige God niet langer van cruciaal belang lijken te zijn voor het aardse en eeuwige geluk van mensen.
Elf cruciale vragen
Sonneveld stelt uiteindelijk elf kritische vragen aan de leer van verzoening door voldoening in een lang excurs (211-229). Het is plezierig dat hij dit doet en daarmee zijn eigen positie – nadrukkelijk ‘geframed’ als ‘oudste interpretatie van de betekenis van Jezus’ kruisiging en opstanding’ – niet helemaal losmaakt van alternatieve posities en met name het model van ‘verzoening door voldoening’. Ook is hij er helder over dat hij zijn eigen positie niet beschouwt als een ‘noodzakelijke aanvulling’ op het ‘verzoening door voldoening’-model (zoals bijvoorbeeld Aad Kamsteeg in zijn aanbeveling van het boek stelt), maar als het enige bijbelse alternatief. In het model van verzoening door voldoening, waarvoor Sonneveld Tim Keller citeert, staat centraal dat God rechter is. Mensen zijn schuldig, verdienen het oordeel van God over de zonde. God kan als rechtvaardige God onze zonden niet zomaar negeren. Er is altijd iemand die de kosten op zich moet nemen, hetzij de zondaar zelf, hetzij een plaatsvervanger. Het evangelie is dan het goede nieuws dat Jezus in de plaats van de zondaar aan het kruis de afwijzing en het oordeel van God onderging en ons zo verloste van schuld en oordeel. Volgens Sonneveld wordt dit model slechts door 10 procent van de christenen aangehangen. De anderen hangen andere modellen aan, waaronder het alleroudste model, de Christus Victor-benadering.
In elk model voor de kruisiging staat het ‘hoe’ van de verzoening tussen God en mens centraal. Sonneveld schrijft dat de Christus Victor-benadering stelt dat deze verzoening gebeurt door wat God en mens ‘van elkaar scheidt te overwinnen, namelijk het kwaad in en buiten ons.’ Verzoening door voldoening legt volgens hem het probleem grotendeels bij God: ‘Hij is zo heilig dat hij ons niet bij zich kan dulden, tenzij wij rechtvaardig genoeg worden. Daartoe moet de straf gedragen worden of de schuld betaald, wat wij niet kunnen, maar Christus wel en zijn rechtvaardigheid wordt dan op ons overgedragen.’ (213).
De elf vragen die in het verleden en ook nu nog aan dit model zijn gesteld, cirkelen volgens Sonneveld om wat dit model beweert over Gods karakter. In 2014 stelde ReinierSonneveld al zeven kritische vragen bij ‘verzoening door voldoening’, in reactie op Tim Kellers uiteenzetting van het evangelie (Tim Keller, Centrum-Kerk. Het evangelie midden in je stad, speciale Nederlandse editie onder redactie van Stefan Paas). Hij merkt hier zelf meteen al op dat ‘er prima antwoorden te vinden [zijn] op deze vragen’ en vervolgt: ‘Mijn punt is dan ook niet dat Kellers model onhoudbaar is, maar wel dat het allesbehalve vanzelfsprekend is. Het is een oude en respectabele versie van het evangelie, maar wel een versievan het evangelie, terwijl Keller het presenteert als hetevangelie.’Ik neem de elf vragen integraal over:
• Als dit model werkelijk Bijbels is, waarom is het dan niet veel eerder ontwikkeld en dominant geworden in de kerkgeschiedenis?
• Hoe kan een enkel mens de straf van allen ondergaan? Hoe kan enkele uren marteling opwegen tegen de talloze eeuwen van kwaad door miljarden mensen?
• Hoe kan het leed van een mens de betaling van een reële schuld worden?
• Hoe kan Jezus’ rechtvaardigheid overgedragen worden op anderen?
• Houdt God zichzelf dan niet voor de gek, als hij net doet alsof wij rechtvaardig zijn, terwijl het eigenlijk Christus is? Is er niet een soort scheiding binnen God zelf, als hij enerzijds toornig is en anderzijds die toorn afremt?
• Hoe kun je over vergeving en verzoening spreken, terwijl als Jezus de schuld betaalt, het toch een transactie is? Als Jezus plaatsvervangend de straf draagt, is er toch gewoon recht geschied?
• Hoe kan een ware God betaling eisen, terwijl hij door de hele Bijbel heen zonder betaling vergeeft, evenals Jezus, die de ultieme openbaring van zijn karakter is?
• Hoe kan Gods heiligheid een belemmering voor hem zijn om met zondaars om te gaan, als het juist zo typerend voor zijn zoon en beeld Jezus is, dat hij volop met zondaars at?
• Als het allemaal om dat ene offer aan het kruis gaat, wat doet de rest van Jezus’ leven er nog toe, zijn onderwijs, zijn opstanding? En wat doet de geschiedenis van Israël er dan nog eigenlijk toe, anders dan slechts een opmaat of prelude van die ene centrale gebeurtenis?
• Waar blijft eigenlijk de koninkrijksmetafoor, die al zo belangrijk in het Oude Testament was en centraal staat in Jezus’ eigen begrip van zijn roeping?
• En lijkt dit model niet verdacht veel op de heidense offercultus, waar immers ook offers zijn bedoeld om de goden op andere gedachten te brengen, in tegenstelling tot de Bijbel, waar offers een dankbetuiging aan God zijn en een bewijs van een gelovig hart? (214-215)
Volgens Sonneveld behandelen aanhangers van dit model zelf zelden deze stevige vragen. Waar dit zo is, of de antwoorden op deze vragen kennelijk te weinig bekendheid genieten, dient er nodig een inhaalslag te worden gemaakt en moet deze door Sonneveld toegeworpen handschoen worden opgepakt. Ik waag echter te betwijfelen of de vooronderstellingen van diverse vragen en de tegenstellingen die in sommige vragen worden gesuggereerd teruggaan op feiten en werkelijke conflicten. Eén voorbeeld. Sonnevelds achtste vraag luidt: ‘Hoe kan Gods heiligheid een belemmering voor hem zijn om met zondaars om te gaan, als het juist zo typerend voor zijn zoon en beeld Jezus is, dat hij volop met zondaars at?’ Jezus’ omgang met zondaars staat echter volop in het teken van zijn komst met het doel zondaren te zoeken en te verlossen van hun zonden. ‘Zondig niet meer,’ zegt Hij liefdevol tegen een vrouw die betrapt is op overspel. Gods heiligheid en barmhartigheid bewegen Hem samentot het plaatsvervangend offer van zijn Zoon.
Het is beslist geoorloofd om deze vragen te stellen en ze verdienen een antwoord, maar alleen al de grote hoeveelheid recente literatuur over precies deze thematiek in de Angelsaksische theologie doet vermoeden dat er veel meer over gezegd is en te zeggen valt dan een argeloze en niet theologisch geschoolde lezer op grond van deze elf vragen zou vermoeden. Een vrij willekeurige maar waardevolle greep uit de beschikbare literatuur: Fleming Rutledge, The Crucifixion(Grand Rapids: Eerdmans Publishing Company, 2015); Charles E. Hill, Frank A. James III, The Glory of the Atonement(Downers Gove: IVP, 2004); Sinclair B. Ferguson, ‘Christus Victor et Propitiator: The Death of Christ, Substitute and Conqueror,’ in: Sam Storms and Justin Taylor, For the Fame of God’s Name. Essays in Honor of John Piper(Wheaton: Crossway 2010), 171-189; David Schrock, ‘The Cross in Colossians: Cosmic Reconciliation through Penal Substitution and Christus Victor’, in: SBJT17.3 (2013): 34-49; Simon J. Gathercole, Defending substitution: an essay on atonement in Paul(Grand Rapids: Baker Academic, [2015]).
Misverstanden
Sonneveld gaat ook in op enkele misverstanden rond de Christus Victor-benadering. Zoals de stelling dat ‘deze weinig aandacht heeft voor Gods toorn, oordeel, vloek, straf.’ Hij erkent dat deze niet centraal staan, maar ze hebben zijns inziens wel hun plek. Een punt dat hij eruit pakt, is de vraag of Gods toorn in de toekomst dan wel in het heden moet worden geplaatst. Volgens Sonneveld herinterpreteert Paulus ‘radicaal alle actieve werkwoorden over Gods oordeel in het Oude Testament als uiteindelijk passieve werkwoorden. Bij de Christus Victor-benadering betekent dit concreet dat God aan veel vormen van kwaad die Christus overwint, namelijk alles wat wij onszelf aandoen, ruimte heeft geboden. Jezus’ overwinning betekent dan voor die gevallen dat hij Gods woede begrenst: ‘het kwaad dat God toelaat, krijgt door Jezus’ kruisiging en opstanding uiteindelijk een einde.’ (219). Dus mensen doen zichzelf kwaad aan en Gods oordeel bestaat eruit dit toe te laten. Een ander misverstand is volgens Sonneveld dat Christus Victorveel meer een evangelie ‘naar de mens’ is. Nee, zegt Sonneveld, die benadering ‘is in haar ongereserveerde commitment aan Jezus’ geweldloze overwinning veel minder “naar de mens”.’ (217) Een dergelijk commitment is inderdaad niet ‘naar de mens’. Het is voor mij echter zeer de vraag of Christus Victorop de wijze waarop Sonneveld dit model presenteert als alternatief voor en niet als aanvulling op ‘verzoening door voldoening’ niet veel meer aansluiting zoekt bij wat in de menselijke natuur, ook de zondige natuur, van zichzelf aanwezig is, en of het wel voldoende recht doet aan het ‘gewicht’, de ernst van de zonde. Op dat laatste kom ik nog terug.
Het belangrijkste misverstand over de Christus Victor-benadering is volgens Sonneveld echter dat de offermetafoor en Gods vergeving er te weinig aandacht krijgen:
Dat is onjuist. Deze benadering ziet Jezus’ kruisiging voluit als een (plaatsvervangend) offer en gebruikt deze Bijbelse notie zonder enige reserve. Wel in de traditionele uitleg. Offers zijn in het Oude Testament nooit bedoeld om Gods toorn te stillen – dat is heidendom – laat staan een mensenoffer. Offers tonen je toewijding aan God en op díe manier is Christus het ultieme offer: hij offerde zijn leven aan God, was volledig loyaal en gaf alles over aan hem. Niet om Gods vergeving te kopen, maar om het te tonen. Jezus maakte God niet vergevingsgezinder, maar liet zien hoe vergevingsgezind Hij al is. Jezus zelf vergaf wie hem iets schuldig was, uiteindelijk aan het kruis zelfs zijn beulen. Zo toonde hij Gods diepste karakter: een gulle, verwelkomende, ruimhartige God. De Christus Victor-benadering ontkent dan ook op geen enkele manier dat ‘Christus is gestorven voor onze zonden’. Die frase staat letterlijk in de Bijbel. (220)
De fout die aanhangers van verzoening door voldoening bij deze frase zijns inziens maken, is dat ze toevoegen wat er niet staat: ‘“hij is gestorven [om de straf te dragen die eigenlijk bestemd was] voor onze zonden”.’ (220) In dit verband zou ik toch de nodige aandacht willen vragen voor onder andere Grote Verzoendag in het Oude Testament en de vervulling hiervan door Jezus, waarvoor met name de brief aan de Hebreeën aandacht vraagt. Ook het bijbelse spreken over Christus’ kruislijden als ‘hilasmos’ (zoenoffer, straflijden, o.a. Romeinen 3) moet hier worden verdisconteerd: ontbreekt in de Bijbel werkelijk iedere gedachte aan het stillen van Gods toorn over de zonden door middel van offers? Ik waag het te betwijfelen en verwijs graag naar de al genoemde recente Engelstalige literatuur. Ook vraag ik mij af of Sonneveld niet veel te veel de twee bijbelse beelden van God als koning en als rechter uit elkaar trekt. Het Christus Victor-model stelt Gods koningschap centraal, en het ‘verzoening door voldoening-model’ God als rechter, aldus Sonneveld. Maar is juist in de Bijbel de koning niet tegelijkertijd de hoogste rechter, en geldt dit niet in elk geval ook voor God? Zijn koningschap is niet strijdig met zijn bevoegdheid als hoogste rechter die mensen ter verantwoording roept, oordeelt en straft.
Verlost Jezus werkelijk?
Maar hoe heeft Jezus’ dood positieve gevolgen voor onze misstappen? Sonneveld noemt dit terecht ‘een van de kernvragen van de theologie’. Hij somt vervolgens vier ‘traditionele opties’ op ‘die laten zien hoe Jezus’ offer plaatsvervangend is: hoe hij voor ons deed wat wij niet kunnen.’ Het zijn de volgende scenario’s:
1. Jezus’ dood onthulde iets over hoe wij in elkaar zitten, het ontmaskert het kwaad waardoor het ons minder makkelijk verleidt;
2. Jezus liet met zijn dood iets nieuws zien van God, waardoor God ons dieper raakt en wij eerder voor hem kiezen;
3. Jezus’ uiterste gehoorzaamheid kan ons inspireren hem daarin te volgen;
4. Jezus bleef zelfs in verschrikkelijke omstandigheden sterker dan de zonde, heeft die daardoor overwonnen en van z’n macht over ons beroofd. (221)
Met betrekking tot de eerste drie opties valt op dat Jezus’ dood niet werkelijk plaatsvervangend werkt, maar mogelijkheden-scheppend en inspirerend op een nogal cognitief niveau: Jezus maakt met zijn dood een einde aan een bepaalde onwetendheid met betrekking tot onszelf, het kwaad en God. Ook inspireert zijn gehoorzaamheid tot navolging. Gesteld dat dit zo is, wordt de vraag urgent of we vervolgens dan ook bereid en in staat zijn om daadwerkelijk te veranderen. Hoe wordt het menselijk hart – want dáár zit het probleem volgens de Bijbel – veranderd? En hoe kan het dan dat Jezus’ overwinnen van de zonde die zonde van zijn macht over óns berooft? Hoe bevrijdt dít gebeuren mij van mijn schuld tegenover en rebellie tegen God?
Natuurlijk, ook Reinier Sonneveld erkent: ‘Jezus’ dood droeg op de een of andere manier bij aan Gods vergevingsgezindheid, maar hoe precies, dat kun je op verschillende manieren invullen.’ (222). Hij doet een aantal suggesties die hij zelf onderschrijft:
1. Jezus laat door zijn vergevingsgezinde houding bij zijn marteldood en na zijn opstanding zien wie God werkelijk is en hoeveel geduld God met ons heeft.
2. Jezus verzoent in zichzelf God en mens [met] elkaar, doordat zij in hem volmaakt samenleven, en dat blijkt ultiem bij zijn sterven als hij tot het uiterste God gehoorzaam en zondeloos blijft.
3. Jezus introduceert bij zijn dood en opstanding een nieuwe omgangsvorm met God, zijn koninkrijk, en daarin kunnen we ons laten meenemen.
4. Gods vergeving was alleen nog bekend aan de Joden, maar werd na Jezus’ dood ook bekend aan alle volken. (222).
Opnieuw mist in deze opties, in elk geval ten aanzien van de vergeving, het element van exclusieve en noodzakelijke bewerking van verlossing (waarvan vergeving een onderdeel vormt) en heeft Jezus’ dood vooral een openbarendekracht en is daarmee van cognitieve betekenis. Die waarneming sluit aan bij Sonnevelds eigen conclusies ten aanzien van de verschillen tussen beide modellen (225-226). Natuurlijk, onkunde kan een beslissend beletsel vormen om iets te bereiken; en niet voor niets is openbaring het middel dat God gebruikt om zichzelf bekend te maken, dus wegnemen van onkunde is een legitiem element in de verlossing. Maar is met het wegnemen van onbekendheid en onkunde het diepste probleem van de mens ook opgelost? Is die nu voorts vrij, bereid en in staat om zich weer aan Gods koningschap te onderwerpen? Het beeld Gods waarin de mens geschapen werd – in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid – was niet in staat om hem te weerhouden van hoogmoedige rebellie tegen God. Zou het herstel van die kennis die rebellie dan wel definitief kunnen opheffen? Ik moet denken aan Anselmus’ beroemde uitspraak in zijn Cur Deus Homo over het gewicht van de zonde. Ik googlede naar deze uitspraak en trof hem aan in het al eerder aangehaalde artikel in het RDuit 1998, waarin Gijsbert van den Brink wordt geciteerd:
Vanuit deze leer van verzoening door voldoening is het kruis van Golgotha het beste te begrijpen. Het maakt de noodzakelijkheid van Christus’ offer het sterkst duidelijk […]. ‘Voor wie niet onderkent dat er op Golgotha iets is gebeurd en ook moest gebeuren, geldt Anselmus’ woord: “Ge hebt nog niet gewogen hoe zwaar het gewicht van de zonde is.” En dan wordt het inderdaad onbegrijpelijk en immoreel dat God bloed wilde zien.’ Het hedendaagse toenemende onbegrip voor het moeten van Jezus’ dood toont voor de predikant aan dat de ernst van de zonde niet meer wordt ervaren. ‘Het is,’ zei hij, ‘een van de moeilijkste taken in de prediking om juist die ernst van de zonde invoelbaar te maken.’ Hij waarschuwde tegen het aanpassen van de bijbelse gegevens. ‘Te vlot en te gemakkelijk spreken over de verzoening alsof het niets kost, blijkt altijd weer ontoereikend om soelaas te bieden voor de afgrondelijke werkelijkheid van het kwaad. Er is alleen hoop vanuit het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt.’
Simplicitas Dei
Sonneveld heeft moeite met een God die – volgens gereformeerde belijdenisgeschriften – niet alleen barmhartig is, maar ook rechtvaardig (134). De theologische context waarin deze belijdende teksten over God verschenen, leert echter dat we dit niet mogen opvatten alsof men bedoelt dat er een innerlijk debat in God zou zijn geweest en God niet wezenlijk één was. Deze menselijke voorstelling wordt ondervangen door de basale opvatting van de simplicitas dei, de eenvoudigheid van God: God is niet complex zoals mensen, maar inderdaad wezenlijk één. Waar mensen analytisch ten aanzien van God niet anders kunnen dan onderscheiden tussen verschillende ‘eigenschappen’ van God (zoals zijn barmhartigheid en zijn rechtvaardigheid), zijn deze in God zelf tegelijkertijd niet werkelijk te onderscheiden. De onderscheiding helpt ons om na te denken over God, maar wie vervolgens de ‘eenvoudigheid’ van God vergeet, gaat onherroepelijk de mist in. Dat lijkt zich in deze voorstelling van zaken door Sonneveld te wreken.
Christus Victor
Het wezen van het goede nieuws, aldus Sonneveld, is dat God wezenlijk liefde is, Hij is de definitie van de liefde (137). Hij is daarmee ook het volstrekte tegendeel van het kwaad. Volgens Sonneveld zegt de Bijbel verrassend weinig over het waarom van het kwaad, dat een mysterie blijft, en wil de Bijbel het vooral hebben over de toekomst: de machtsdynamieken krijgen een positieve wending. Dat is goed nieuws, evangelie, dat ‘de dingen dichterbij die liefdevolle God staan’. (138) Jezus’ boodschap is dat er een kosmische troonswisseling aan zit te komen: God wordt koning. (142, vgl. 143) Hoe komt dat tot stand? Door de executie van Jezus. ‘Uiteindelijk is dit de bron van alle theologie: we hebben ervaren dat de mensheid gered wordt toen Jezus werd gekruisigd. Het allermooiste wordt op de een of andere manier bereikt via het allerergste. En de kernvraag van dit boek is: hoe kan dat ooit?’ (146)
Op een heldere manier maakt Sonneveld hier duidelijk hoe de Bijbel ons Jezus presenteert als degene bij wie God gebeurde: je kunt niet dichterbij God komen dan Jezus (155). Jezus is echt God en echt mens, en stond voor dé mens. Met Ireneüs van Lyon en Athanasius van Alexandrië vertelt hij hoe dat kan: Jezus ‘besmet’ als het ware de rest van de mensheid, ‘de goede kant op, met genezing. Hij leefde een leven dat volkomen verbonden was met God en op de een of andere manier is dat nu voor alle andere mensen beschikbaar.’ (157) Op een eenvoudige manier legt Sonneveld uit wat ‘recapitulatie’ betekent: Jezus ‘herhoofdt’, ‘vat opnieuw samen’, ‘veegt de boel bij elkaar en wordt het eigenlijke punt van de menselijke geschiedenis. Jezus is het grote Kortom.’ (159) ‘Jezus is de “nieuwe Adam”, die zoals de eerste Adam de hele mensheid in een val meesleurde, nu de hele mensheid mee omhoog meesleept.’ (160). Jezus verbindt iedereen aan zich en zo verdwijnt al het kwaad.
De kruisiging is in dit verhaal de ‘ultieme test’: ‘Dat is de opstanding: het medicijn Jezus kan zelfs de zwaarste aanval doorstaan en daarmee is er een medicijn voor alle bacteriën die ons kunnen overvallen. Christus Victor, zeggen we vanouds, Jezus heeft gewonnen.’ (162) Bij zijn executie bleek Jezus de ultieme koning, Hij gedroeg zich ultiem koninklijk, bleef voluit verbonden met God en liet Gods karakter zien, juist toen hij werd doodgemarteld. (162) Daarmee is Gods koninkrijk gesticht. ‘Voor het eerst in de geschiedenis is er een plek, Jezus namelijk, die God volledig doordrenkt. Dit is de ultieme doorbraak. (…) Dat is het evangelie volgens de Bijbel.’ (163)
In hoofdstuk 7, ‘De kruisiging wordt de kroning’, zoomt Sonneveld diep in op de ‘vraag die in de theologie zelden veel aandacht krijgt … hoewel het van groot belang is’: hoe overwon Jezus precies het kwaad? Als we dat weten, zien we veel over wie God is ‘en hoe wij praktisch aan zijn beweging kunnen meewerken om het kwaad in onze eigen concrete situaties te overwinnen.’ Hij onderscheidt daarbij tussen diverse vormen van kwaad en beschrijft met behulp van zeven kernwoorden hoe Jezus het kwaad aan het kruis overwint.
1. Door God te beamen. ‘Hij wordt een hoogste priester van God, omdat hij zelfs zijn eigen leven opoffert, niet om God te vermurwen, maar als representant van een mensheid die het leven steeds voor zichzelf hield’. Jezus onthult in zijn houding Gods karakter. (172) Dit beamen gebeurt door drie methodes die respectievelijk profetisch, priesterlijk en koninklijk (zie punten 2-4) van aard zijn, en waarmee Hij het goede versterkt.
2. Profetisch, door te verhogen: De kruisiging laat zien dat God in het dieptepunt van de geschiedenis aanwezig is en juist daar zijn hoogtepunt viert.’ (174).
3. Priesterlijk, door mensen te verwelkomen in kleine vreedzame rebellengroepjes en zo zijn rijk te stichten.
4. Koninklijk, door te genezen.
Dan zijn er nog 3 methodes (de nummers 5-7) waarmee Jezus het kwaad overwint. Het zijn de ‘conflictueuze vormen’ van de vorige drie methodes, die Jezus ‘alleen toepast als mensen hun hart hebben gesloten en actief hem tegenwerken’ (180):
5. Profetisch, ontmaskeren: De kruisiging is de ultieme ontmaskering. Ook de alternatieve evangeliën laten hun maskers vallen als ze Jezus ontmoeten (184).
6. Priesterlijk: het kwaad wordt geabsorbeerd door te vergeven. ‘Iemand vergeven, actief proberen je eigen woede en wraakzucht op te lossen en proberen vrede te bereiken, is dé manier om het kwaad te absorberen en het ‘besmettingsgevaar’ ervan te dempen. Daarmee toont Jezus Gods diepste karakter. Al in het Oude Testament bleek hij eindeloos vergevingsgezind, telkens weer wilde hij door met zijn volk. Daar was niets voor nodig. Niemand hoefde iets te betalen voor zijn vergeving. Offers waren een betoon van besef van eigen schuld, een uiting van dank voor de al betoonde vergeving, een bewijs van commitment aan deze God – geen betaling voor vergeving, die dan immers ook geen vergeving meer zou zijn. Later laat Jezus zien dat dit inderdaad God is, die het kwaad eindeloos absorbeert, omdat hij immers het leven zelf is en niets nodig heeft’. (186-187).
7. Ten slotte heeft Jezus, koninklijk, het kwaad uitgeput. ‘Door liefde te blijven en de langste adem te hebben, liet Jezus het kwaad zichzelf verslaan.’ (188).
In al deze vormen waarin Jezus volgens Sonneveld het kwaad heeft overwonnen, ontbreekt het element dat Jezus het kwaad en de zonde daadwerkelijk heeft vernietigd, heeft weggedaan, heeft verzoend door zichzelf te offeren, waardoor het niet meer tussen God en mens in staat. En zoals al eerder aangestipt, is het zeer de vraag of God inderdaad bijbels gezien ‘niets nodig’ heeft – geen offer – om te kunnen vergeven. De oudtestamentische Grote Verzoendag en de nieuwtestamentische Jezus die ons getekend wordt als degene die hogepriester en offer tegelijk is en door het offer van zijn eigen bloed verzoening bewerkt voor de zonden (Hebreeën 2 en 5), wijzen in een andere richting.
In principe – de facto
Hoe kon Jezus de mensheid vertegenwoordigen? Sonneveld stelt dat Jezus allereerst het nieuwe hoofd van de mensheid is omdat God dat zo verklaart. Maar vervolgens heeft Hij ook bewezen het te zijn en het kwaad zo in principe overwonnen (193). Hij heeft de fundamentele doorbraak geleverd (193). Deze nieuwe mogelijkheden moeten echter nog de facto worden gerealiseerd (193-194) in de rest van de geschiedenis. Jezus overwint het kwaad op diverse niveaus en met allerlei strategieën, nl. de zeven hiervoor genoemde methodes. Nu God weer koning is, worden mensen geactiveerd om opnieuw als zijn gouverneurs in de wereld actief te zijn.
Dat Sonneveld zijn boek afsluit met de woorden ‘Nu is het aan ons’, zie ik daarom in een breder kader. Natuurlijk zal hij niet ontkennen dat God ook nu nog elk moment actief is in zijn Koninkrijk, en ja, mensen hebben hun eigen van God gekregen verantwoordelijkheid. Toch tendeert deze slotzin naar een passiviteit van God met betrekking tot het de facto van de verlossing die in principe door Jezus is gepresteerd – of moet ik zeggen: getoond? Tendeert dat dan toch niet weer naar een vorm van religie (waartegen Sonneveld in zijn boek scherp waarschuwt), waarin naar onze bijdrage wordt gevraagd, terwijl het evangelie nu juist gekarakteriseerd wordt door wat God in Jezus Christus zonder ons voor ons heeft gedaan? Hij verlost, niet alleenin principe, maar ook de facto. Het is, Godzijdank, ook nu nog helemaal aan God.
Nu de theologen
Nu is het ook aan de theologen. Namelijk om te reageren op dit fascinerende, vaak mooie maar ook regelmatig tegenspraak oproepende boek van Reinier Sonneveld. Wordt daarin recht gedaan aan het model van ‘verzoening door voldoening’? Was Anselmus inderdaad zo’n beetje de eerste die ermee kwam of heeft dit model wel vroegkerkelijke wortels, zoals ook wordt verdedigd? Welke exegetische en bijbels-theologische argumenten zijn er voor beide ‘modellen’ van verzoening aan te dragen en heeft Sonneveld gelijk dat het element van ‘genoegdoening’ niet bijbels te funderen is? Hoe functioneerde het Christus Victor-model in de context van de vroege kerk? Hoe hebben juist deze twee modellen van verzoening een rol gespeeld in de kerkgeschiedenis, ten tijde van Reformatie en gereformeerde orthodoxie, maar ook in 20e-eeuwse en recente discussies over verzoening, in Nederland, Duitsland en de Angelsaksische wereld? Welke rol speelt de culturele context met betrekking tot de verzoeningsleer; kan de actuele context verklaren waarom de Christus Victor-benadering momenteel zo in de belangstelling staat? Welke consequenties heeft de keuze voor een of andere combinatie van beide benaderingen voor andere aspecten van je theologische visie, zoals de antropologie, godsleer, zondeleer en soteriologie?
Hoe moeten we in het licht van deze vragen en de antwoorden daarop Het vergeten Evangelie beoordelen? Dit artikel stipt wat mij betreft nog maar enkele zaken aan die eerst opgehelderd moeten worden alvorens we met Erik Borgman kunnen instemmen: ‘Briljant! Eindelijk een boek dat duidelijk maakt waarom wij verlossing nodig hebben en in welke zin Jezus Christus onze verlosser is.’
William den Boer is onderzoeker aan de Theologische Universiteit Kampen.
Foto bij artikel: Shelby Miller (Unsplash).
コメント